7 Redenen om de Edele Koran te lezen
De Koran lezen is goed voor je ziel en het lezen van de Koran vergroot ook je kennis over de Islam
Mohammed, de Meester der profeten, is geboren op de Bani Hasjim-laan in Mekka op een maandagmorgen, de negende van Rabi' Al-Awwal, in hetzelfde jaar als de Gebeurtenis met de Olifant en in het veertigste jaar van de heerschappij van Kisra (Khosroe Noesjirwan), d.w.z. volgens de geleerde Mohammed Soelaiman Al-Mansoerpoeri en de astroloog Mahmoed Pasja de twintigste of éénentwintigste april, 571 na Christus.
Ibn Sa'd heeft overgeleverd, dat de moeder van Mohammed zei:
“Toen hij werd geboren, was er een licht dat scheen vanuit mijn schaamstreek en de paleizen van Syrië verlichtte.”
Ahmad heeft op gezag van ‘Arbadh ibn Sariya een verhaal overgeleverd, dat hiermee te vergelijken is.
Er is onenigheid over de overlevering of belangrijke tekenen die zijn geboorte vergezelden: veertien galerijen van het paleis van Kisra scheurden en vielen naar beneden, het heilige vuur van de Magians doofde en enkele kerken aan het Sawa-meer zonken neer en storten ineen.
Zijn moeder stuurde onmiddellijk iemand om zijn grootvader ‘Abdoel-Moettalib te informeren over de blijde gebeurtenis. Vol blijdschap kwam hij naar haar, droeg hem naar Al-Ka'bah, bad tot Allah en dankte Hem. ‘Abdoel-Moettalib noemde de baby Mohammed, een naam die toen niet gebruikelijk was onder de Arabieren. Hij besneed hem op de zevende dag zoals onder de Arabieren de gewoonte was.
De eerste vrouw die hem zoogde, na zijn moeder, was Thoejabah, de concubine van Aboe Lahab, met haar zoon, Masroeh. Zij had Hamzah ibn ‘Abdoel-Moettalib eerder gezoogd en later zoogde zij Aboe Salamah ibn ‘Abd Al-Asad Al-Makhzoemi.
Het was de algemene gewoonte van Arabieren die in de stad woonden, om hun kinderen weg te sturen, naar bedoeïenen-zoogmoeders, zodat zij in de vrije en gezonde omgeving van de woestijn konden opgroeien, waardoor ze een robuust gestel zouden ontwikkelen en de pure spraak en manieren van de bedoeïenen zouden verkrijgen, die geroemd werden om zowel de kuisheid van hun taal als vanwege het vrij zijn van het soort ondeugden die zich gewoonlijk in gevestigde maatschappijen ontwikkelden.
Later werd de Profeet toevertrouwd aan Halimah bint Abi Dzoeaib van de Bani Sa'd ibn Bakr. Haar echtgenoot was Al-Harith ibn ‘Abdoel Oezza die Abi Kabsah werd genoemd, van dezelfde stam.
Mohammed had verscheidene pleegbroers en -zussen, ‘Abdoellah ibn Al-Harith, Anisjah bint Al-Harith, Hoedhafah of Djoedhamah bint Al-Harith (bekend als Asj-Sjayma') en Halimah zoogde de Profeet en Aboe Soefjan ibn Al-Harith ibn ‘Abdoel-Moettalib, de neef van de Profeet. Hamza ibn ‘Abdoel-Moettalib, de oom van de Profeet werd door dezelfde twee zoogmoeders, Thoejabah en Halimah As-Sa'dijah, als de Profeet gezoogd.
De tradities overleveren verrukkelijk hoe Halimah en haar hele huishouden werden begunstigd door opeenvolgende fortuinlijke voorvallen, terwijl de baby Mohammed door haar werd verzorgd. Ibn Ishaaq verklaart, dat Halimah heeft overgeleverd, dat zij met haar echtgenoot en met een baby aan de borst vertrok vanuit haar dorp, in het gezelschap van enkele vrouwen uit haar clan, op zoek naar kinderen die gezoogd moesten worden. Zij zei: “Het was een jaar van droogte en hongersnood en we hadden niets te eten. Ik reed op een bruine ezelin. We hadden ook een oude ezelin bij ons. Bij Allah, we konden nog geen druppel melk krijgen. 's Nachts deden we ook geen oog dicht, omdat het kind van de honger bleef huilen. Er was niet genoeg melk in mijn borsten en zelfs de ezelin had niets om hem mee te voeden. We deden voortdurend gebeden om regen en onmiddellijke verlichting. Uiteindelijk bereikten we Mekka, op zoek naar kinderen om te zogen. Geen enkele vrouw onder ons accepteerde de Boodschapper van Allah, wanneer hij aan haar werd aangeboden. Zo gauw hen werd verteld, dat hij een wees was, weigerden ze hem. We hadden onze ogen al laten vallen op de beloning die we van de vader van het kind zouden krijgen. Een wees wat zullen zijn grootvader en zijn moeder waarschijnlijk doen? Dus we verachten hem daarvoor. Iedere vrouw die met mij meereisde, kreeg een zuigeling en toen we op het punt van vertrek stonden, zei ik tegen mijn echtgenoot: ‘Bij Allah, ik wil niet met de andere vrouwen teruggaan zonder een baby. Ik zal maar naar die wees gaan en ik moet hem maar meenemen.' Hij zei: ‘Het kan geen kwaad dat te doen en misschien zal Allah ons via hem zegenen.' Dus ging ik en nam hem, omdat er simpelweg geen ander alternatief voor mij was, dan hem te nemen. Toen ik hem in mijn armen had genomen en naar mijn plek terugkeerde, legde ik hem aan mijn borst en tot mijn grote verbazing was er genoeg melk in. Hij dronk tot hij verzadigd was en dat deed zijn pleegbroer ook en toen gingen zij beide slapen, hoewel mijn baby de vorige nacht niet had kunnen slapen. Mijn echtgenoot ging toen naar de ezelin om haar te melken en tot zijn verbijstering, vond hij er meer dan genoeg melk in. Hij melkte haar en we dronken tot we vol waren en we genoten van een goede nachtrust. De volgende morgen zei mijn echtgenoot: ‘Bij Allah, Halimah, je moet begrijpen, dat je in staat was een gezegend kind te nemen.' En ik antwoordde: ‘Bij de genade van Allah, ik hoop het.'”
De traditie is heel stellig over het punt dat de terugreis van Halimah en haar latere leven, zolang de Profeet bij haar bleef, heel gelukkig was. De ezel waar ze op reed, toen ze naar Mekka kwam, was mager en bijna kreupel; tot grote verbazing van Halima's medereizigers, pakte het de snelheid al gauw op. Tegen de tijd dat ze de kampen in het land van de stam van Sa'd bereikten, was de weegschaal van het geluk volledig, ten gunste van hen omgeslagen. In het dorre land ontsprong weelderig gras en de beesten kwamen bevredigd en vol melk naar hen terug. Mohammed bleef twee jaar bij Halimah, totdat hij was gespeend, zoals Halimah zei: “We brachten hem terug naar zijn moeder en verzochten haar ernstig om hem bij ons te laten blijven en ons baat te laten hebben van het geluk en de zegeningen die hij ons had gebracht. We drongen aan bij ons verzoek, dat we motiveerden door onze ongerustheid over het kind uit te spreken, dat hij een bepaalde infectie, die in Mekka veel voorkwam, zou oplopen. Uiteindelijk werd onze wens vervuld en de Profeet bleef bij ons, totdat hij ongeveer vier of vijf jaar oud was.”
Toen, zoals in Sahih Moeslim wordt overgeleverd door Anas, Djibriel (Gabriël) neerdaalde en zijn borstkas openscheurde en het hart eruit nam. Hij perste er toen een bloedprop uit en zei: “Dat was het stuk van Sjaithaan in jou.” En toen waste hij het met Zamzam-water in een gouden bassin. Daarna werd het hart weer samengevoegd en op zijn plaats teruggezet. De jongens en speelkameraadjes renden naar hun moeder, d.w.z. hun zoogmoeder, toe en zeiden: “Waarlijk, Mohammed is vermoord.” Zij snelden allen op hem toe en vonden hem helemaal in orde, alleen zijn gezicht was bleek.
Na deze gebeurtenis was Halimah ongerust over de jongen en gaf hem aan zijn moeder terug, bij wie hij bleef tot hij zes jaar oud was.
Uit respect voor de herinnering aan haar overleden echtgenoot, besloot Amina om zijn graf in Jathrib (Medina) te bezoeken. Zij vertrok om de afstand van 500 kilometer af te leggen, samen met haar halfwees, een vrouwelijke bediende genaamd Oemm Ayman en haar schoonvader ‘Abdoel-Moettalib. Zij bracht daar een maand door en ondernam toen de reis terug naar Mekka. Onderweg werd zij zwaar ziek en zij stierf in Abwa, op de weg tussen Mekka en Medina.
‘Abdoel-Moettalib bracht de jongen naar Mekka. Hij had warme gevoelens voor de jongen, zijn wees-kleinzoon, wiens meest recente ramp (de dood van zijn moeder), nog meer aan de pijn van het verleden toevoegde. ‘Abdoel-Moettalib was liefdevoller jegens zijn kleinzoon dan voor zijn eigen kinderen. Hij liet de jongen nooit ten prooi aan eenzaamheid, maar gaf altijd de voorkeur aan hem boven zijn eigen kinderen. Ibn Hisjam heeft overgeleverd: “In de schaduw van Al-Ka'bah was een matras gelegd, voor ‘Abdoel-Moettalib. Zijn kinderen zaten gewoonlijk om de matras heen, uit eerbied voor hun vader, maar Mohammed zat er gewoonlijk op. Zijn ooms haalden hem dan terug, maar als ‘Abdoel-Moettalib aanwezig was, zei hij: ‘Laat mijn kleinzoon. Ik zweer bij Allah, dat deze jongen een veelbetekenende positie zal bekleden.' Hij liet de jongen gewoonlijk op zijn matras zitten, klopte hem op de rug en was altijd tevreden met wat de jongen deed.”
Toen Mohammed acht jaar, twee maanden en tien dagen oud was, stierf zijn grootvader ‘Abdoel-Moettalib in Mekka. De zorg voor de Profeet werd nu aan zijn oom Aboe Talib overgedragen, die de broer van de vader van de Profeet was.
Aboe Talib zorgde op de best mogelijke manier voor zijn neefje. Hij zette hem bij zijn kinderen en gaf aan hem de voorkeur boven hen. Hij behandelde de jongen met veel respect en hoge achting. Aboe Talib bleef zijn neefje veertig jaar lang koesteren en verleende hem alle mogelijke bescherming en ondersteuning. Zijn relaties met de anderen werden beoordeeld in het licht van de wijze waarop zij met de Profeet omgingen.
Ibn ‘Asakir heeft op gezag van Djalhamah ibn ‘Arfoeta overgeleverd, dat die zei: “Ik kwam naar Mekka in een jaar waarin het niet regende, dus de Qoeraisj zeiden: ‘Oh, Aboe Talib, de vallei is bladloos geworden en de kinderen zijn hongerig, laat ons gaan bidden om regen.' Aboe Talib ging naar Al-Ka'bah met een jonge knaap, die zo mooi als de zon was en een zwarte wolk hing boven zijn hoofd. Aboe Talib en de jongen stonden bij de muur van Al-Ka'bah en baden om regen. Onmiddellijk verzamelden de wolken zich vanuit alle richtingen en er viel zware regen en dat veroorzaakte de komst van bronnen en de groei van planten in de stad en het land.”
Toen de Boodschapper van Allah twaalf jaar oud was, ging hij met zijn oom, Aboe Talib mee op een handelsreis naar Syrië. Toen ze Boesra bereikten (wat een deel van Syrië was, in de omgeving van Howran in het Romeinse rijk), ontmoetten ze een monnik genaamd Bahira (zijn echte naam was Georges) die hun grote vriendelijkheid toonde en hen zeer gastvrij onthaalde. Hij had nooit eerder de gewoonte gehad hen te ontvangen of te onthalen. Hij herkende bijna meteen de Profeet en zei, terwijl hij zijn hand nam: “Dit is de meester van alle mensen. Allah zal hem met een boodschap, die een genade voor alle wezens zal zijn, sturen.” Aboe Talib vroeg: “Hoe weet je dat?” Hij antwoordde: “Toen jullie uit de richting van ‘Aqabah tevoorschijn kwamen, wierpen alle stenen en alle bomen zich ter aarde, wat zij nooit doen, behalve voor een profeet. Ik kan hem ook herkennen aan het zegel van het profeetschap, dat onder zijn schouder zit, als een appel. Wij hebben dit uit onze boeken geleerd.” Hij vroeg Aboe Talib ook om de jongen naar Mekka terug te sturen en hem niet mee naar Syrië te nemen, uit vrees voor de joden. Aboe Talib gehoorzaamde hem en stuurde hem, met enkele van zijn mannelijke bedienden terug naar Mekka.
Mohammed was nauwelijks vijftien, toen de oorlogen van “heiligschennis” die een aantal jaren voortduurden, met variërend geluk en een aanzienlijk verlies van menselijke levens uitbrak tussen de Qoeraisj en de Banoe Kinanah aan de ene kant en de Qais-‘Alain-stam aan de andere kant. Het werd aldus genoemd, omdat het onschendbare, schendbaar werd, inclusief de verboden maanden. Vanwege zijn buitengewone positie en eerbiedwaardige afkomst, was Harb ibn Oemaijjah de leider van de Qoeraisj en zijn bondgenoten. In één van die veldslagen begeleidde de Profeet zijn ooms, maar hij hief zelf de wapens niet op tegen hun tegenstanders. Zijn inspanningen beperkten zich tot het oppakken van de pijlen van de vijand, wanneer die vielen en ze aan zijn ooms overdragen.
Bij het einde van deze oorlogen, toen de vrede werd hersteld, voelden de mensen de noodzaak van het vormen van een federatie in Mekka, voor het onderdrukken van geweld en onrecht en het wreken van de rechten van de zwakken en wanhopigen. Vertegenwoordigers van Banoe Hasjim, Banoe Al-Moettalib, Asad ibn ‘Abd Al-Oezza, Zahra ibn Kilab en Taim ibn Moerra werden opgeroepen, om bijeen te komen in het huis van een eerbiedwaardige oudere man, genaamd ‘Abdoellah ibn Djada'an At-Taimy om een federatie te vormen, die voor de bovengenoemde zaken zorg zou dragen. Kort nadat hij met het profeetschap was geëerd, was de Boodschapper van Allah getuige van dit verbond en gaf er met deze bemoedigende woorden commentaar op: “Ik ben getuige geweest van een confederatie in het huis van ‘Abdoellah ibn Djada'an. Het sprak mij meer aan dan grote kuddes vee. Zelfs nu, in de periode van de islam, zou ik zo'n bijeenkomst bijwonen, als ik werd uitgenodigd.”
Het idee achter deze federatie en het verloop van het overleg daarin, kenmerkte in feite een zich volledig afkeren van de pre-islamitische stammentrots. Het verhaal dat tot de vergadering leidde, zegt dat een man van de Zoebaid-clan, als handelaar naar Mekka kwam, waar hij enkele artikelen verkocht aan Al-‘Aash ibn Wa'il As-Sahmy. De laatste probeerde hoe dan ook te vermijden te betalen. De handelaar zocht de hulp van de verschillende clans van de Qoeraisj, maar zij schonken geen aandacht aan zijn ernstige verzoeken. Hij zocht toen zijn toevlucht op een heuveltop en begon, zo hard hij kon, verzen van beklag te reciteren, die verslag uitbrachten van het onrecht dat hem was aangedaan. Vervolgens riepen de partijen uit de eerder genoemde federatie hun vergadering bijeen en slaagden erin het geld van Az-Zoebaidy uit Al-‘Aash ibn Wa'il te persen.
In zijn jonge jaren had Mohammed niet een bepaalde baan in het bijzonder, maar het is overgeleverd dat hij als herder heeft gewerkt voor Bani Sa'd en in Mekka. Op vijfentwintigjarige leeftijd ging hij als handelaar naar Syrië, voor Khadidjah. Ibn Ishaaq heeft overgeleverd, dat Khadidjah, de dochter van Kwailid een eerbiedwaardige, fortuinlijke zakenvrouw was. Ze nam mannen in dienst om voor haar te handelen, voor een bepaald percentage van de winst. De mensen van de Qoeraisj waren over het algemeen handelaren, dus toen Khadidjah over Mohammed werd geïnformeerd, over zijn waarheidsgetrouwe woorden, grote eerlijkheid en vriendelijke manieren, liet zij hem roepen. Zij bood hem geld aan om naar Syrië te gaan en haar zaken te regelen en ze zou hem een hoger tarief dan de anderen geven. Zij zou ook haar huurling, Maisarah, met hem meesturen. Hij stemde toe en ging met haar dienaar naar Syrië om te handelen.
Toen hij naar Mekka terugkeerde, zag Khadidjah dat er meer winst en zegeningen met haar geld was verkregen dan zij gewend was. Haar huurling vertelde haar ook over de goede manieren, eerlijkheid, diepe gedachten, oprechtheid en geloof van Mohammed. Zij realiseerde zich, dat zij haar doel bereikt had. Vele voorname mannen hadden om haar hand gevraagd, maar zij had hun avances altijd afgewezen. Zij onthulde haar wens aan haar vriendin, Nafiesa, de dochter van Maniya, die onmiddellijk naar Mohammed ging en hem het goede nieuws vertelde. Hij stemde ermee in en verzocht zijn ooms om naar de oom van Khadidjah te gaan om deze kwestie te bespreken. Vervolgens werden zij gehuwd. Bij hun huwelijkscontract waren Bani Hasjim en de leiders van Moedar getuige. Dit vond plaats na de terugkeer van de Profeet uit Syrië. Hij gaf haar een bruidsschat van twintig kamelen. Zij was toen veertig jaar oud en werd beschouwd als de beste vrouw van haar volk, in afkomst, fortuin en wijsheid. Zij was de eerste vrouw met wie de Boodschapper van Allah trouwde. Hij trouwde met niemand anders totdat zij was gestorven.
Khadidjah baarde al zijn kinderen, behalve Ibrahiem: Al-Qasim, Zainab, Roeqajjah, Oemm Koeltsoem, Fatimah en ‘Abdoellah, die Tajjib en Tahir werd genoemd. Al zijn zoons stierven in hun kindertijd en alle dochters, behalve Fatimah, stierven gedurende zijn leven. Fatimah stierf zes maanden na zijn dood. Al zijn dochters waren getuige van de islam, omarmden die en emigreerden naar Medina.
Kabah, Masjid Al Haram, Makkah tijdens Hajj 2005
Toen de Boodschapper van Allah vijfendertig was, begonnen de Qoeraisj met het verbouwen van Al-Ka'bah. Dat was, omdat het vanaf de dagen van Isma'iel, een laag gebouw was, van witte stenen, niet hoger dan 6,30 meter . Het had ook geen dak en dat gaf de dieven gemakkelijk toegang tot de schatten die erbinnen waren. Omdat het lang geleden was gebouwd was het ook blootgesteld aan het natuurlijk geweld die het verzwakten en de muren lieten scheuren. Vijf jaar voor zijn profeetschap was er een grote overstroming in Mekka, die richting Al-Ka'bah kwam en deze bijna vernietigde. De Qoeraisj waren verplicht hem te herbouwen, om de heiligheid en status ervan te beschermen. De leiders van de Qoeraisj besloten om alleen wettig geld te gebruiken voor het verbouwen van Al-Ka'bah, dus al het geld dat verkregen werd door veile vrouwen, woekerrente of onrechtmatige praktijken, was uitgesloten. In eerste instantie hadden ze teveel ontzag om de muur omver te slaan, maar Al-Walid ibn Al-Moeghierah Al-Moekhzoemi begon met het werk. Toen ze zagen dat hem geen letsel overkwam, namen de anderen deel aan het vernietigen van de muren, totdat zij bij de fundamenten kwamen die door Ibrahiem waren gelegd. Toen zij begonnen met het opnieuw bouwen van de muren, verdeelden zij het werk onder de stammen. Iedere stam was verantwoordelijk voor het herbouwen van een deel ervan. De stammen verzamelden stenen en begonnen te werken. De man die de stenen legde, was een Romeins metselaar, genaamd Baqum. Het werk werd in volledige harmonie gedaan, totdat de tijd aanbrak om de Zwarte Steen op de juiste plaats te leggen. Toen brak er strijd uit tussen de leiders en die duurde vier of vijf dagen, ieder wedijverend voor de eer van het terugplaatsen van de steen op zijn plaats. Ze stonden op het punt dolken te trekken en een groot bloedbad leek op handen te zijn. Gelukkig deed de oudste onder de leiders, Aboe Oemaijjah ibn Moeghierah Al-Makzoemi een voorstel dat door iedereen werd geaccepteerd. Hij zei: “Laat degene, die het Heiligdom als eerste binnenkomt, over dit punt beslissen.” Het was toen de Wil van Allah, dat de Boodschapper van Allah de eerste was die de Moskee binnenkwam. Toen ze hem zagen, riepen alle mensen die ter plekke waren, als met één stem: “Al-Amien (de betrouwbare) is gekomen. Wij zijn er tevreden mee, ons aan zijn beslissing te houden.” Kalm en bedaard ontving Mohammed de opdracht en kwam direct tot een oplossing die hen allen zou verzoenen. Hij vroeg om een mantel, die hij op de grond uitspreidde en plaatste de steen in het midden ervan. Hij vroeg toen aan de vertegenwoordigers van de verschillende clans onder hen, om gezamenlijk de steen op te tillen. Toen die de juiste hoogte bereikt had, legde Mohammed hem met zijn eigen handen op de juiste plaats. Zo werd een zeer gespannen situatie verlicht en een groot gevaar, door de wijsheid van de Profeet afgewend.
De Qoeraisj hadden niet genoeg aan het wettige geld dat zij hadden verzameld, dus zij verwijderden een gebied van ongeveer 5,5 meter aan de noordkant van Al-Ka'bah, wat Al-Hidjr of Al-Hatiem wordt genoemd. Zij verhieven de deur twee meter vanaf het grondniveau, om zo slechts de mensen erin te laten die zij wilden. Toen het bouwwerk dertienenhalve meter hoog was, plaatsten zij het dak, dat op zes zuilen rustte.
Toen het bouwen van Al-Ka'bah afgerond was, had het een vierkante vijftien-meter-hoge vorm. De zijde met de Zwarte Steen en die welke ertegenover lag, waren ieder tien meter lang, de Zwarte Steen was 1,50 meter van het grondniveau voor de rondgang. De twee andere kanten waren ieder twaalf meter lang. De deur bevond zich op twee meter hoog vanaf het grondniveau. Een bouwconstructie van gemiddeld 0,25 meter hoog en 0,30 meter breed, omringde Al-Ka'bah. Het werd Asj-Sjadherwan genoemd en was oorspronkelijk een geïntegreerd deel van het Gewijde Heiligdom, maar de Qoeraisj lieten het erbuiten.
In zijn jeugd had de Profeet Mohammed een combinatie van de beste maatschappelijke kenmerken. Hij was een voorbeeldig man, met een gezaghebbende mening en een foutloos inzicht. Hij was begunstigd met intelligentie, originaliteit en een juiste keuze van de middelen om naar accurate doelen te leiden. Zijn lange zwijgen was gunstig voor zijn gewoonte om te mediteren en de waarheid diep te onderzoeken. Zijn scherpe verstand en zijn pure aard waren van waardevol belang bij het assimileren en bevatten van de manieren van leven en van mensen, individueel en in gemeenschapszin. Hij schuwde bijgelovige praktijken, maar nam actief deel aan opbouwende en nuttige handelingen, anders nam hij zijn toevlucht tot zijn gewijde eenzaamheid. Hij hield zich verre van het drinken van wijn, het eten van vlees dat op de stenen altaren was geslacht of het bijwonen van afgoderijfeesten. Hij had een enorme afkeer tegen de afgoden en verafschuwde ze ten zeerste. Hij tolereerde het nooit als iemand bij Al-Lat en Al-Oezza zweerde. Het was zonder twijfel de goddelijke voorzienigheid van Allah, die hem vrij maakte van alle verfoeilijke en zondige daden. Zelfs wanneer hij probeerde zijn instinct te volgen om van enige pleziertjes van het leven te genieten of enkele onrespectabele gebruiken te volgen, kwam de goddelijke voorzienigheid van Allah tussenbeiden, om iedere misstap op zijn weg te beteugelen. Ibn Al-Athier heeft overgeleverd dat Mohammed zei: “Ik heb nooit geprobeerd te doen, wat mijn volk doet, op twee keer na. Iedere keer kwam Allah tussenbeiden en weerhield mij ervan dat te doen en ik deed het nooit weer. Eens vroeg ik aan mijn medeherder, om voor mijn schapen te zorgen, toen we in het bovenste deel van Mekka waren. Ik wilde naar beneden, naar Mekka gaan en mijzelf amuseren, zoals de jongemannen deden. Ik ging naar het eerste huis in Mekka waar ik muziek hoorde. Ik ging binnen en vroeg: ‘Wat is dit?' Iemand antwoordde: ‘Het is een bruiloft.' Ik ging zitten en luisterde, maar viel al snel in een diepe slaap. Ik werd gewekt door de hitte van de zon. Ik ging terug naar mijn medeherder en vertelde hem wat mij was overkomen. Ik heb het nooit meer geprobeerd.”
Al-Boekharie heeft overgeleverd op gezag van Djaabir ibn ‘Abdoellah, dat hij zei: “Terwijl de mensen Al-Ka'bah verbouwden, ging de Profeet Mohammed met ‘Abbaas wat stenen dragen. ‘Abbaas zei: ‘Draag je lendendoek om je nek, om je tegen de stenen te beschermen.' (Terwijl hij dat deed) viel de Profeet op de grond neer en zijn ogen keerden zich naar de lucht. Later ontwaakte hij en schreeuwde: ‘Mijn lendendoek…mijn lendendoek.' Hij wikkelde zichzelf in zijn lendendoek.” In een andere overlevering: “Zijn lendenen werden naderhand nooit meer gezien.”
De autoriteiten zijn het erover eens, aan de jeugd van Mohammed een bescheiden houding, deugdzaam gedrag en elegante manieren toe te schrijven. Hij bewees van zichzelf, dat hij in mannelijkheid ideaal was en een vlekkeloos karakter bezat. Hij was zeer voorkomend tegen zijn landgenoten, het eerlijkst in zijn spreken en het mildst van humeur. Hij was de zachtmoedigste, meest kuise en meest gastvrije en maakte altijd indruk op mensen door zijn tot vroomheid inspirerende steun. Hij was de waarheidsgetrouwste en de beste om een verdrag na te leven. Zijn stadsgenoten gaven hem eenstemmig de titel van Al-Amien (betrouwbare). De moeder van de gelovigen, Khadidjah t zei eens: “Hij verenigt tegenstrijdige relaties, hij helpt de armen en de behoeftigen, hij onthaalt de gasten gastvrij en hij verdraagt moeilijkheden op het pad van de waarheidsgetrouwheid.”
Toen de Profeet Mohammed bijna veertig was, was het zijn gewoonte om lange uren in afzondering door te brengen, mediterend en speculerend over alle aspecten van de schepping rondom hem. Deze meditatieve aard leverde een bijdrage aan het verbreden van de geestelijke kloof tussen hem en zijn landgenoten. Hij voorzag zichzelf van Sawiq (graanpap) en water en ging dan rechtstreeks op weg naar de heuvels en ravijnen in de nabijheid van Mekka. Eén van deze in het bijzonder, was zijn favoriete toevluchtsoord een grot genaamd Hira, in de berg An-Noer. Hij lag slechts 3,5 km van Mekka, een kleine grot, 3,5 meter in de lengte en 1,5 meter in de breedte. Hij ging daar altijd heen en nodigde reizigers uit om zijn bescheiden provisie met hem te delen. Hij wijdde het meeste van zijn tijd en Ramadan in het bijzonder, aan aanbidding en meditatie over het heelal rondom hem. Zijn hart was rusteloos over de morele zonden en de afgoderij die onder zijn volk heersten hij was vooralsnog hulpeloos, omdat geen definitieve koers, of specifieke aanpak voor hem beschikbaar was, om te volgen en de slechte praktijken rondom hem te rectificeren. Deze eenzaamheid, tezamen met dit soort overpeinzende aanpak, moet in het goddelijke perspectief worden begrepen. Het was een inleidende fase naar de periode van zware verantwoordelijkheden die hij al snel zou moeten dragen.
Privacy en het loskomen van de onreinheden van het leven, waren twee onmisbare vereisten voor de ziel van de Profeet om tot intieme communicatie te komen met de Ongeziene Macht die achter alle aspecten van het bestaan liggen in dit oneindige heelal. Het was een rijke periode van privacy, die drie jaar duurde en leidde naar een nieuw tijdperk, van onverbrekelijk contact met die Macht.
Toen hij veertig was, de leeftijd van volkomen perfectie, waarop profeten altijd werd opgedragen hun boodschap te onthullen, begonnen tekenen van zijn profeetschap te verschijnen en aan de levenshorizon te gloren het waren de ware visioenen die hij zes maanden lang ervoer. Zijn profeetschap duurde 23 jaar dus de periode van zes maanden van ware visioenen vormde een integraal deel van de vierenzestig delen van profeetschap. In Ramadan, in zijn derde jaar van eenzaamheid in de grot van Hira, verlangde de wil van Allah ernaar om Zijn genade naar de aarde te laten vloeien, en Mohammed werd geëerd met het profeetschap en het licht van de openbaring viel op hem, met enkele verzen uit de Koran.
Voor wat betreft de exacte datum, wijst zorgvuldig onderzoek naar de uitvoerige bewijzen en relevante aanwijzingen rechtstreeks naar maandag, de nacht van de 21 e Ramadan, d.w.z. 10 augustus 610 na Christus toen de Profeet Mohammed precies 40 jaar, 6 maanden en 12 dagen oud was, d.w.z. 39 Gregoriaanse jaren, 3 maanden en 22 dagen.
‘Aisjah, de waarheidlievende, gaf de volgende overlevering van die veelbetekenende gebeurtenis, die het goddelijke licht bracht die de duisteris van ongeloof en onwetendheid zou verdrijven. Het leidde het leven naar een nieuw pad en bracht de serieuze verbeteringen teweeg in het verloop van de geschiedenis van de mensheid.
Voorlopers van de openbaring namen de vorm aan van ware visioenen die altijd uitkwamen. Daarna werd de eenzaamheid hem lief en ging hij naar de grot Hira' om zich een bepaald aantal nachten met Tahannoeth (toewijding) bezig te houden, voordat hij naar zijn familie terugkeerde. Dan keerde hij terug om provisies te halen voor een vergelijkbaar verblijf. Uiteindelijk kwam onverwacht de Waarheid (de engel) naar hem toe en zei:
“Lees.” “Ik kan niet lezen,” zei hij [Mohammed]. De Profeet beschreef: “Toen nam hij mij en omhelsde mij stevig, toen liet hij mij gaan en herhaalde het bevel: ‘Lees.' ‘Ik kan niet lezen,' zei ik en opnieuw omhelsde hij mij stevig en liet me pas gaan toen ik uitgeput was. Toen zei hij: ‘Lees.' Ik zei: ‘Ik kan niet lezen.' Hij omhelsde mij voor de derde keer stevig, liet mij toen gaan en zei:
“Lees In de naam van je Heer, Die (al het bestaande) heeft geschapen. De mens heeft geschapen van een bloedklonter.
Lees En je Heer is de meest Vrijgevige.”'
(Al-‘Alaq 96: 1-3)
De Profeet herhaalde deze verzen. Hij trilde van angst. In deze staat kwam hij bij zijn vrouw Khadidjah terug en zei: “Bedek mij…bedek mij.” Zij bedekte hem, totdat hij zich weer veilig voelde. Hij stelde Khadidjah van het incident in de grot op de hoogte en voegde eraan toe dat hij met afschuw vervuld was. Zijn vrouw probeerde hem te sussen en stelde hem gerust, zeggende: “Allah zal jou nooit vernederen. Jij verenigt de verbroken relaties; jij draagt de last van de zwakken; jij helpt de armen en behoeftigen, jij onthaalt de gasten gastvrij en verdraagt de moeilijkheden op het pad van de waarheidsgetrouwheid.”
Zij nam de Profeet mee naar haar neef Waraqa ibn Nawfal ibn Asad ibn ‘Abd Al-Oezza, die in de pre-islamitische periode het christendom had omarmd en de Bijbel in het Hebreeuws overschreef. Hij was een blinde oude man. Khadidjah zei: “Mijn neef Luister naar je neefje” Waraqa zei: “Oh mijn neefje! Wat heb je gezien?” De Boodschapper van Allah vertelde hem wat hem was overkomen. Waraqa antwoordde: “Dit is ‘Namoes' d.w.z. (de engel aan wie de goddelijke geheimen worden toevertrouwd) die Allah naar Moesa stuurde. Ik wilde dat ik jonger was. Ik wilde dat ik kon leven tot aan de tijd dat jouw mensen je uit zullen leveren.” Mohammed vroeg: “Zullen ze mij verdrijven?” Waraqa antwoordde bevestigend en zei: “Iedereen die met iets dat vergelijkbaar als wat jij hebt gebracht kwam, werd vijandig bejegend; en als ik tot die dag in leven blijf, zal ik je krachtig ondersteunen.” Een paar dagen later stierf Waraqa en de openbaring stopte ook tijdelijk.
At-Thabari en Ibn Hisjam hebben overgeleverd, dat de Boodschapper van Allah de grot van Hira' verliet, nadat hij door de openbaring verrast was, maar later keerde hij naar de grot terug en hervatte zijn eenzaamheid. Naderhand kwam hij naar Mekka terug. At-Thabari deed verslag van dit incident, zeggende:
Na het vermelden van de komst van de openbaring, zei de Boodschapper van Allah : “Ik heb nooit iemand meer verafschuwd dan een dichter of een geesteszieke man. Ik kon het niet verdragen naar één van hen beide te kijken. Ik zal nooit iemand van de Qoeraisj over mijn openbaring vertellen. Ik zal een berg beklimmen en mijzelf ervan af gooien en sterven. Dat zal mij bevrijden. Ik ging dat doen, maar halverwege de berg hoorde ik een stem uit de lucht komen, zeggende: ‘Oh Mohammed! Jij bent de Boodschapper van Allah en ik ben Djibriel (Gabriël).' Ik keek omhoog en zag Djibriel (Gabriël) in de vorm van een man, die zijn benen op de horizon legde. Hij zei: ‘Oh Mohammed Jij bent de Boodschapper van Allah en ik ben Djibriel (Gabriël).' Ik stopte en keek naar hem. Het zien van hem bracht mij af van wat ik van plan was te doen. Ik stond vastgenageld aan de grond. Ik trachtte mijn ogen van hem af te wenden. Hij was overal waar ik keek. Ik bleef bewegingloos staan, totdat Khadidjah iemand stuurde om mij te zoeken. Hij ging naar beneden naar Mekka en kwam terug, terwijl ik op dezelfde plaats bleef staan. Djibriel (Gabriël) vertrok toen en ik ging terug naar huis. Ik vond Khadidjah thuis, dus ik ging heel dicht bij haar zitten. Zij vroeg: ‘Vader van Al-Qasim! Waar ben je geweest? Ik stuurde iemand erop uit om jou te zoeken. Hij ging naar Mekka en kwam bij mij terug.' Ik vertelde haar wat ik had gezien. Zij antwoordde: ‘Het is een profetisch teken, oh mijn echtgenoot. Verman jezelf, ik zweer bij Allah, dat jij een boodschapper voor deze natie bent.' Toen stond ze op en ging naar Waraqa en informeerde hem. Waraqa zei: ‘Ik zweer bij Allah, dat hij dezelfde Namoes, d.w.z. engel, heeft ontvangen als die naar Moesa was gestuurd. Hij is de profeet van deze natie. Zeg hem geduld te hebben.' Zij kwam bij hem terug en vertelde hem over de woorden van Waraqa. Toen de Boodschapper van Allah zijn eenzame verblijf had voltooid en naar Mekka ging, ging hij naar Waraqa, die tegen hem zei: ‘Jij bent de profeet van deze natie. Ik zweer bij Allah, dat jij dezelfde engel hebt ontvangen, als die naar Moesa was gestuurd.'”
Ibn Sa'd heeft overgeleverd op gezag van Ibn ‘Abbaas, dat de openbaring een aantal dagen stopte.Na nauwkeurig onderzoek, lijkt dit het meest logische. Om te zeggen dat het drieëneenhalf jaar duurde, zoals sommige geleerden beweren, is niet juist, maar er is geen ruimte om op meer details in te gaan.
Ondertussen was de Profeet in een soort depressie gevangen, gekoppeld aan verbijstering en verwarring. Al-Boekharie heeft overgeleverd:
De goddelijke inspiratie stopte een poosje en de Profeet raakte zo bedroefd, zoals we hebben gehoord, dat hij verscheidene malen van plan was om zichzelf van de toppen van de hoge bergen te gooien en iedere keer als hij de top van een berg beklom, om zichzelf eraf te gooien, verscheen Djibriel (Gabriël) voor hem en zei: “Oh Mohammed Jij bent inderdaad de Boodschapper van Allah in de waarheid,” waarop zijn hart weer tot rust kwam en hij kalmeerde en naar huis terugkeerde. Wanneer de periode van de komst van de openbaring lang werd, deed hij als voorheen, maar opnieuw verscheen Djibriel (Gabriël) voor hem, om te zeggen wat hij eerder had gezegd.
Ibn Hagar zei: “Dat (het stoppen van de openbaring van Allah voor enige dagen) was om de Boodschapper van Allah te bevrijden van de angst die hij ervoer en om hem naar de openbaring te laten verlangen. Toen de sombere wolken van de twijfel weg waren getrokken, werden de vlaggen van de waarheid geheven, de Boodschapper van Allah wist met zekerheid, dat hij de Boodschapper van de Grote Heer was geworden. Hij was er ook zeker van, dat wat naar hem gekomen was, niets meer was dan de ambassadeur van de inspiratie. Zijn wachten op en verlangen naar de komst van de openbaring, vormde een goede basis voor zijn standvastigheid en bedaardheid bij de komst van de inspiratie van Allah. Al-Boekharie heeft overgeleverd op gezag van Djaabir ibn ‘Abdoellah, dat hij de Boodschapper van Allah als volgt over de periode van pauze hoorde spreken:
“Terwijl ik liep, hoorde ik een stem uit de lucht komen. Ik keek omhoog en het was beslist dezelfde engel, die mij in de grot van Hira' had bezocht. Hij zat op een stoel, tussen de hemel en de aarde in. Ik was zeer bang voor hem en knielde op de grond. Ik ging naar huis, zeggende: ‘Bedek mij…bedek mij…'
Allah openbaarde deze verzen aan mij:
Daarna begon de openbaring, sterk, herhaaldelijk en regelmatig te komen.”
Voordat we op de details ingaan van de periode van het doorgeven van de Boodschap en het profeetschap, willen we ons bekendmaken met de stadia van de openbaring, die de voornaamste bron van de Boodschap vormt en het onderwerp van de Oproep. Ibn Al-Qajjim zei, de stadia van de openbaring noemend:
De eerste: de periode van ware visioenen. Het was het beginpunt van de openbaring aan de Boodschapper van Allah.
De tweede: wat de engel onzichtbaar in het hart en het verstand van de Profeet vestigde. De Boodschapper van Allah zei: “De Edele Geest openbaarde aan mij: ‘Geen ziel zal vergaan, totdat die zijn levensloop heeft uitgeput, dus vrees Allah en verzoek Hem vriendelijk. Wordt nooit zo ongeduldig, dat je op het punt staat ongehoorzaam jegens Allah te zijn. Wat Allah heeft, kan nooit worden verkregen, behalve door gehoorzaamheid aan Hem.'”
De derde: de engel bezocht de Boodschapper van Allah gewoonlijk in de vorm van een mens en sprak rechtstreeks tot hem. Dit stelde hem in staat, volledig te begrijpen wat de engel zei. Soms werd de engel in deze vorm gezien door de metgezellen van de Profeet.
De vierde: de engel kwam als het geluid van een klokslag tot hem en dit was de moeilijkste vorm, omdat de engel hem stevig vastgreep en het zweet stroomde van zijn voorhoofd, zelfs op de koudste dag. Als de Profeet op zijn kameel was, kon de kameel het gewicht niet houden, dus hij knielde onmiddellijk op de grond neer. Eens had de Boodschapper van Allah zo'n openbaring terwijl hij zat en zijn dij was op die van Zaid, Zaid voelde, dat de druk bijna letsel had toegebracht aan zijn dij.
De vijfde: de Profeet zag de engel in zijn ware vorm. De engel openbaarde aan hem wat Allah hem had opgedragen te openbaren. Dit gebeurde twee maal, zoals in (de Koran) Soerah An-Nadjm (hoofdstuk 53 – De Ster) wordt vermeld.
De zesde: wat Allah Zelf aan hem openbaarde in de hemel, d.w.z. toen hij naar de hemel steeg en de opdracht voor de Salaat (het gebed) van Allah ontving.
De zevende: de Woorden van Allah aan Zijn Boodschapper, uit eerste hand, zonder de tussenkomst van een engel. Het was een voorrecht dat aan Moesa u werd geschonken en dat wordt duidelijk getuigd in de Qoer-aan, zoals het aan onze Profeet wordt getuigd in de Soerah Al-‘Isra (hoofstuk 17 – de Nachtelijke reis) uit de Koran.
Sommige geleerden voegden er nog een controversiële achtste fase aan toe, waarin zij verklaarden, dat Allah rechtstreeks tegen de Profeet sprak, zonder een gordijn ertussen. Deze kwestie blijft echter onbevestigd.
De eerste openbaring die naar de Profeet werd gestuurd, bracht verscheidene bevelen met zich mee, eenvoudig van vorm, maar zeer effectief en met ernstige, vérstrekkende gevolgen. De engel deelde een duidelijke boodschap aan hem mee, zeggende:
“O jij ommantelde. Sta op en waarschuw. En verheerlijk jouw Heer! En reinig jouw kleden! En blijf weg van (de afgoden)!
En geef niets weg om meer te ontvangen. En wees geduldig voor jouw Heer!”
(Al-Moeddatstsir 74: 1-7)
Voor het gemak en het begrip zullen we de Boodschap onderverdelen in de belangrijkste stukken:
Dit waren de fundamentele voorbereidingen die de Profeet in acht moest nemen, ogenschijnlijk zeer eenvoudige geboden, bijzonder fascinerend met hun kalme ritme, maar in de praktijk zeer doeltreffend. Zij vormden de aanzet die een verreikend oproer opwekte tot in alle hoeken van de wereld.
De verzen stellen de bestanddelen van een nieuwe oproep samen, alsmede de verspreiding van het nieuwe geloof. Een waarschuwing impliceert logischerwijs, dat er misdrijven met pijnlijke consequenties zijn, die door de daders moeten worden ondergaan en daar het huidige leven niet noodzakelijkerwijs de enige plek is waar mensen ter rekenschap voor hun misdaden, of enkelen daarvan, worden geroepen, impliceert de waarschuwing noodzakelijkerwijs, dat mensen op een andere dag ter rekenschap worden geroepen, d.w.z. de Dag der Wederopstanding en dit op zichzelf verwijst naar het bestaan van een ander leven dan dat wat we nu leven. Al deze verzen van de Koran roepen de mensen op om duidelijk van de Eenheid van Allah te getuigen, om al hun zaken naar Allah, de Allerhoogste, over te dragen en om de verlangens van de persoonlijkheid en de verlangens van de dienaren van Allah ondergeschikt te maken aan het verkrijgen van Zijn tevredenheid.
De bestanddelen van de oproep naar de islam zijn in het kort als volgt:
De verzen worden ingeleid met de stem van de Meest Verhevene, met een hemelse oproep die de Profeet het mandaat geeft om deze ontmoedigende verantwoordelijkheid (mensen oproepen tot Allah) op zich te nemen. De verzen hadden de bedoeling om hem met kracht uit zijn slaap te wekken, van zijn mantel te ontdoen en hem te onthechten van de warmte en de rust van het leven en hem dan een nieuwe weg, voorzien van ontelbare moeilijkheden, op te sturen, die een grote mate van strijd op de weg van Allah vereist:
“O jij ommantelde. Sta op en waarschuw. ”
(Al-Moeddatstsir 74: 1-2)
Aanvoerend, dat, om op zichzelf te leven vrij gemakkelijk is, maar er is besloten dat jij deze zware last moet dragen; met als gevolg dat slaap, comfort of een warm bed allemaal zaken zijn waarvan het is verordend, dat ze niet in jouw woordenboek zullen voorkomen. Oh, Mohammed, sta vlug op, voor de strijd en het gezwoeg die jou te wachten staan; er is geen tijd voor slaap en zulke gemakken; zware verantwoordelijkheden zijn goddelijk voorbestemd om jou ten deel te vallen en je in de tumult van het leven te sturen, om een nieuw onzeker soort overeenkomst met het geweten van mensen en de werkelijkheid van het leven te ontwikkelen.
De Profeet slaagde er met vrij veel succes in om op te staan en zich van de nieuwe taak te kweten, hij ging voort met een gemoedstoestand van volkomen onzelfzuchtigheid, zonder ophouden strijdend en nooit verzwakkend bij het dragen van de last van het grote vertrouwen, de last van het verlichten van de mensheid en het zware gewicht van het nieuwe geloof en de strijd, meer dan twintig jaar lang, waarbij niets zijn aandacht afleidde van zijn ontzagwekkende opdracht. Moge Allah hem, voor ons en de gehele mensheid, met het beste einde belonen. Het volgende onderzoek doet, in het klein, verslag van zijn lange strijd en het ononderbroken gevecht, dat hij leverde na het ontvangen van de verantwoordelijkheid van het gezantschap.
De islamitische oproep kan in twee fasen worden verdeeld, die duidelijk afgebakend zijn:
• De Mekkaanse fase: bijna dertien jaar.
• De Medinische fase: tien volledige jaren.
Elk van deze twee fasen omvatte duidelijke kenmerken, die gemakkelijk waarneembaar zijn door ter zake doend, nauwkeurig onderzoek naar de omstandigheden die ieder ervan kenmerkte.
De Mekkaanse fase kan in drie fasen worden verdeeld:
• De fase van de geheime oproep: drie jaar.
• De fase van het verkondigen van de oproep in Mekka: van het begin van het vierde jaar van profeetschap tot bijna het einde van het tiende jaar.
• De fase van de oproep tot de islam en het buiten Mekka verspreiden: het duurde van het einde van het tiende jaar van profeetschap tot de emigratie van Mohammed naar Medina.
De Medinische fase zal later, op het geschikte moment, in beschouwing worden genomen.
Het is alombekend, dat Mekka het centrum voor de Arabieren was en dat het de beschermheren van Al-Ka'bah huisvestten. De bescherming en het beschermheerschap van de afgoden en de in steen gegraveerde afbeeldingen die door alle Arabieren aanbeden werden, lagen in de handen van de Mekkanen. Daarom was het zo moeilijk het doel te bereiken, namelijk hervorming en verbetering op een plaats die als de bakermat van de afgoderij werd beschouwd. In zo'n atmosfeer werken, vereist ongetwijfeld een onwankelbare wil en vastbeslotenheid, dat is de reden, dat de oproep tot de islam een heimelijke vorm aannam, zodat de woede van de Mekkanen niet zou worden opgewekt door de onverwachte verrassing.
De Profeet begon zijn heilige missie natuurlijk vanuit zijn eigen huis en keerde zich toen tot de mensen waar hij de nauwste band mee had. Hij riep iedereen tot de islam op, van wie hij maar dacht, dat ze zouden getuigen van de waarheid die van zijn Heer was gekomen. In feite reageerde een grote groep mensen, die zelfs niet het kleinste beetje twijfel koesterden betreffende de Profeet, vrijwel meteen en zij omarmden het nieuwe geloof zeer gewillig. Zij staan in de islamitische literatuur bekend als de vroege bekeerlingen.
Khadidjah, de echtgenote van de Profeet, de moeder van de gelovigen, was de eerste om de omhelzing van de islam binnen te gaan, gevolgd door zijn bevrijde slaaf, Zaid ibn Harithah, zijn neef ‘Ali ibn Abi Talib, die sinds zijn vroegste kindertijd bij hem had geleefd en als volgende kwam zijn goede vriend Aboe Bakr As-Siddiq (Aboe Bakr, de bevestiger van de waarheid). Zij beleden allen op de allereerste dag van de oproep de islam.
Vanaf de eerste dag dat hij de islam omarmde, bewees Aboe Bakr een zeer energieke en ijverige activist te zijn. Hij was welgesteld, voorkomend, mild en oprecht. De mensen hadden de gewoonte, vanwege zijn kennis, vriendschappelijkheid, prettige gezelschap en handel naar zijn huis te komen en dicht bij hem in de buurt te blijven. Degenen die hij vertrouwde, nodigde hij uit tot de islam en door zijn persoonlijke inspanningen bekeerde zich een flink aantal mensen tot de islam, zoals Oethman ibn ‘Affan Al-Oemawi, Az-Zoebair ibn ‘Awwam Al-Asadi, ‘Abdoer Rahman ibn ‘Awf, Sa'd ibn Abi Waqqas, Az-Zoehri en Thalhah ibn Oebaidillah At-Tamimy. Die acht mannen vormden de voorlopers en nog specifieker, de voorhoede van het nieuwe geloof in Arabië. Onder de vroege moslims waren Bilal ibn Rabah (de Abessijn), Aboe Oebaidah ibn Al-Djarrah van de Bani Harith ibn Fahr (de betrouwbaarste van de moslimnatie), Aboe Salamah ibn ‘Abd Al-Asad, Al-Arqam ibn Abi Al-Arqam van de stam van Makhzoem, Oethman ibn Maz'oen en zijn twee broers Qoedama en ‘Abdoellah, Oebaidah ibn Al-Harith ibn Al-Moettalib ibn ‘Abdoel Manaf, Sa'id ibn Zaid Al-‘Adawi en zijn vrouw Fatimah – dochter van Al-Khathab (de zus van ‘Oemar ibn Al-Khathab), Khabbab ibn Al-Aratt, ‘Abdoellah ibn Mas'oed Al-Hadhali en vele anderen. Zij waren de moslimvoorgangers. Zij behoorden bij vele clans van de Qoeraisj. Ibn Hisjam, een biograaf, telde er meer dan veertig.
Ibn Ishaaq zei: “Toen gingen de mensen in massa's tegelijk de omarming van de islam binnen, mannen en vrouwen en het nieuwe geloof kon niet langer geheim worden gehouden.”
De Profeet had de gewoonte om de nieuwe bekeerlingen privé te ontmoeten om ze te onderwijzen, omdat de oproep tot de islam nog steeds op een individuele en geheime basis liep. De openbaringen versnelden zich en gingen voort, na de eerste verzen. De verzen en stukken van de Soerahs (hoofdstukken) die op dat moment geopenbaard werden, waren kort, met wonderbaarlijk sterke pauzes en fascinerende ritmes, in volledige harmonie met die delicate, fluisterende omlijsting. Het centrale onderwerp dat erdoorheen liep, concentreerde zich op het heiligen van de ziel en de moslims te ontmoedigen ten prooi te vallen aan de bedrieglijke schijn van het leven. Daarbij gaven de vroege verzen gewoonlijk ook een zeer accuraat verslag over de hel en de tuin (het paradijs), de gelovigen langs een nieuw pad leidend, dat volkomen tegengesteld was aan de slechte praktijken die heersten onder hun landgenoten.
Moeqatil ibn Soelaiman zei: “De salaat (het gebed) was al in een vroeg stadium van de islamitische oproep als een verplicht ritueel ingesteld, een salaat van twee rakaat (gebedsonderdeel) in de morgen en hetzelfde in de avond:
“ en verheerlijk en lofprijs jullie Heer in de avond en in de ochtend.”
(Ghaafir 40: 55)
Ibn Hidjr zei: “Het is absoluut zeker, dat de Profeet de gewoonte had te bidden voor ‘De nachtelijke Reis', maar het blijft een controversiële kwestie, rondom de vraag of het gebed al als een verplicht ritueel was ingesteld voor het opleggen van de regelgeving betreffende de gewone vijf gebeden per dag. Er is overgeleverd, dat het verplichte gebed op twee keer per dag, 's morgens voor zonsopgang en na zonsondergang was vastgesteld.” Het is door een keten van overleveraars verteld dat, toen de Profeet de eerste openbaring ontving, Djibriel (Gabriël) – de engel – verder ging en hem onderwees, hoe hij woedoe (wassing) in acht moest nemen. Toen de Profeet klaar was, nam hij een handvol water en besprenkelde zijn lendenen ermee.
Ibn Hisjam heeft overgeleverd dat, wanneer het tijd voor de gebeden was, de Boodschapper van Allah en zijn metgezellen, naar een bergvallei gingen, om in het geheim te bidden. Op een keer zag Aboe Talib de Boodschapper van Allah en Ali bidden, hij vroeg hen waar ze mee bezig waren. Toen hij te weten kwam, dat het het verplichte gebed was, zei hij hen om standvastig te blijven in hun gebruiken.
Het nieuws over deze fase van de oproep, hoewel het op heimelijke wijze en op individuele manier werd uitgevoerd, lekte uit en werd in heel Mekka van openbaar belang. In het begin maakten de Mekkaanse leiders zich niet al te veel zorgen over Mohammed en besteedden geen aandacht aan zijn leerstellingen. In het begin dachten zij, dat Mohammed slechts een religieuze filosoof was, zoals Oemaijjah ibn Abi As-Salt, Qoess ibn Sa'idah, ‘Amr ibn Noefail en gelijkgezinden, die de gewoonte hadden te filosoferen over goddelijkheid en religieuze verplichtingen. Maar deze onverschillige houding veranderde al snel in ware vrees. De polytheïsten van de Qoeraisj begonnen de bewegingen van Mohammed scherp en bezorgd in de gaten te houden, uit vrees dat zijn oproep zich zou verspreiden en dat er een verandering in de heersende mentaliteit zou komen.
In drie ondergrondse jaren van de beoefening stond er een groep van gelovigen op die gekenmerkt werden door een gemoedstoestand van broederschap en samenwerking, met één vastgesteld doel in hun gedachten: het verspreiden en het stevig verankeren van de oproep tot de islam. Drie volle jaren lang was Mohammed tevreden geweest met het onderwijzen binnen een vrij beperkte kring. De tijd was echter gekomen, om openlijk het geloof van de Heer te preken. De engel Djibriel (Gabriël) had een verdere openbaring van de wil van Allah aan hem gebracht, om zijn volk onder ogen te komen, hun leugens ongeldig te verklaren en hun afgodendienende praktijken te verpletteren.
De Koran lezen is goed voor je ziel en het lezen van de Koran vergroot ook je kennis over de Islam
De moderne wetenschap heeft een barrière ontdekt op de plaatsen waar twee verschillende zeeën elkaar ontmoeten. Deze barrière verdeelt twee zeeën, die zo hun eigen temperatuur, zoutgehalte en dichtheid behouden. (Principles of Oceanography – Davis, pag. 92-93).
De ultieme manifestatie van Gods Genade voor de mens, de ultieme wijsheid en de ultieme schoonheid van uitdrukking – kortom: het Woord van God. Als iemand om het even welke Moslim zou vragen Hem te beschrijven, dan zou hij wellicht gelijkaardige woorden te horen krijgen. De Koran is voor de Moslim het onweerlegbare en niet te imiteren Woord van God. Hij werd door de Almachtige God geopenbaard via zijn werktuig, Profeet Mohammed. De Profeet zelf ﷺ speelde geen enkele rol in het opstellen van de Koran; hij was hooguit de menselijke secretaris die herhaalde wat hem door de Goddelijke Schepper werd gedicteerd.
Kan iemand zoiets als de Koran schrijven?
Het verhaal gaat over een jongen die zijn gebeden niet op tijd verrichte maar altijd uitstelde en zijn oma was altijd degene die hem daarop wees. Hij herinnerde dat zijn grootmoeder hem waarschuwde om het gebed op tijd te verrichten, “Lieverd je moet je gebeden niet uitstellen". Zijn grootmoeder was 70 jaar oud maar wanneer ze de adaan hoorde, stond ze meteen op en verrichte het gebed. Terwijl hij zelf niet van zijn ego kon winnen om meteen op te staan en de salaat te verrichten.
Het verhaal van Ibrahiem vrede zij met hem, en de vier vogels:.